Herkomst Steltlopers Waddenzee herleid
Meinte Engelmoer verdedigt proefschrift
Door Halbe Hettema, Leeuwarder Courant
In de Martinikerk in Franeker verdedigt Meinte Engelmoer maandag zijn proefschrift, over het belang van de Waddenzee voor steltlopers. Zijn promotie is een zaak van lange adem. Zo'n 27 jaar deed hij onderzoek. Wat al heel lang wordt verkondigd, is door wetenschappelijk onderzoek van Meinte Engelmoer nog eens bevestigd: de Waddenzee is van groot belang als tussenstop of overwinteringsgebied voor steltlopers die de Oost-Atlantische trekroute volgen. Voor zijn promotieonderzoek reisde de in Groningen wonende Fries heel wat zoölogische musea op het noordelijk halfrond af en registreerde hij langs de Waddenzee maten en gewichten van gevangen vogels. Het leek monnikenwerk. In musea vond Engelmoer een deel van het benodigde onderzoeksmateriaal. Samen met andere onderzoekers nam hij daar de maten van enkele duizenden balgen. Populair gezegd: van goed geconserveerde vogelhuidjes. Om vergelijkingsmateriaal te krijgen, werden de gegevens genoteerd van maar liefst 32.000 in het waddengebied gevangen vogels. Met al die kennis kon Engelmoer uiteindelijk vast stellen waar en wanneer steltlopers uit de verschillende broedgebieden in het Nederlandse deel van de Waddenzee verblijven. Na 27 jaar onderzoek zijn nu de verschillende populaties van elkaar te onderscheiden, waarmee direct ook het belang van het wad voor deze trekvogels duidelijk is. Het was een lange weg naar de uiteindelijke promotie. Al op jonge leeftijd werd Engelmoer gegrepen door het fenomeen van de trek van steltlopers. Met de jeugdbond voor natuurstudie ging hij regelmatig op kamp naar de waddeneilanden en tij dens zijn biologiestudie maakte hij deel uit van een expeditie naar Mauretanië. ,,Sa kamen wy op de fraach wêr't ús waadfûgels weikomme.'' Op het oog een simpele kwestie, vertelt Engelmoer achteraf. Maar het antwoord was niet eenvoudig te geven. In het waddengebied werden al veel vogels geringd, maar dat leverde weinig op. Er kwamen amper terugmeldingen uit de broedgebieden. Er was dus een andere aanpak nodig. Engelmoer greep de kans die de vervangende dienstplicht hem bood. In 1981 pakte hij het onderzoek op. Het begon met het verzamelen van gegevens die verschillende vogelringers langs de waddenkust en op de eilanden hadden genoteerd. De maten van onder andere vleugel en snavels van de vogels zouden moeten worden vergeleken met kennis die anderen in de broedgebieden hadden opgedaan. ,,Dat fergelykjen wie in behoarlik primitive wize fan wur kjen'', zo kijkt Engelmoer terug op de beginperiode. Het leverde wel wat op, maar er kwamen ook nieuwe vragen bij. Of er elders volgens de zelfde standaardmethode gemeten werd als in de Waddenzee, bijvoorbeeld. Om completere gegevens te krijgen, voegde hij er metingen van balgen uit Amsterdam, Kopenhagen, Moskou en Engeland aan toe. ,,Mar it kaam net fierder as droechswimmen. It wie net foldwaande.'' De onderzoeker stelde vast dat hij van alle broedpopulaties van twaalf tot vijftien soorten steltlopers gegevens moest hebben om zijn vragen afdoende te kunnen beantwoorden. Toenmalig hoogleraar Rudie Drent van de rijksuniversiteit in Groningen oordeelde dat het onderzoek geschikt zou kunnen zijn voor Engelmoers promotie, als hij er nog veel meer gegevens van balgen aan toe zou voegen. In 1984 en 1985 nam hij daarom nog de maat van balgen van steltlopers in musea in Scandinavië, Petersburg en de Verenigde Staten. Zo had hij in totaal vijfduizend steltlopers doorgemeten. Het schoot niet hard op - want de onderzoeker moest deze klus klaren naast zijn gewone baan - maar uiteindelijk kwam het in 1998 tot een kloek boek. Met talloze kaartjes en staatjes die een overzicht gaven van verschillende verschijningsvormen van de steltlopers. De vogel van de ene populatie blijkt wat kleur en afmetingen betreft flink te verschillen van een exemplaar van een andere groep. De stuit van de rosse grutto, bijvoorbeeld, blijkt uiteen te lopen van wit in Noord-Europa tot bijna zwart in Alaska. Bij sommige andere steltlopers zijn de vogels van de ene populatie veel groter dan die uit een ander broedgebied. Het werk was nu mooi gevorderd, stelt Engelmoer: ,,Sa wie der in moai byld fan hoe't it der rûnom op de wrâld mei dizze fûgels útsjocht.'' Toch was hij niet klaar. Hij moest met zijn onderzoek terug naar de Waddenzee. Met aanvullende tellingen en informatie over gewichten van gevangen vogels en de rui, kwam er meer helderheid. Toen had hij uiteindelijk de zaken op een rij. Engelmoer: ,,Ik ha it gefoel dat ik oant it uterste gien bin. En it moaie is dat fan de fraach fan 1981 no alles min as mear op syn plak fallen is.'' Er zijn er interessante zaken uit het proefschrift te halen. Zo blijkt uit het onderzoek dat sommige delen van de Waddenzee door de vogels worden benut om tijdens de doortrek op te vetten. Op andere plaatsen zitten ze langer en benutten ze de pauze voor de vleugelrui. Op Vlieland en Schiermonnikoog, bijvoorbeeld, is aan de grotere gaten in de vleugels te zien dat de vogels flink in de rui zijn. Op de vaste wal is dat niet aan de orde. Engelmoer verwoordt het zo: ,,De fûgels hawwe in fakânsjeoard op de eilannen, wylst de waadkust mear brûkt wurdt as sneldyk.'' Aan de kust langs de vaste wal zijn deze vogels ook zwaarder. ,,In yntrigearjend ferskil'', zegt de onderzoeker. Een ander opvallend gegeven: als de vogels onderweg zijn naar Afrika, hebben ze minder vet dan wanneer ze onderweg zijn naar de broedgebieden in het noorden. Daar is een reden voor: in het eerste geval treffen ze bij aankomst genoeg voedsel aan, na de terugweg moeten ze maar afwachten of het land niet meer ondergesneeuwd of bevroren is. Het verschil is in het waddengebied aan de vogels af te meten. Nog zoiets: anders dan tot nog toe werd verondersteld ruien de mannetjes van de Kanoet- strandloper van het Siberische schiereiland Taymir in ons waddengebied, om pas in oktober of november door te trekken naar Afrika. Volgens Engelmoer maakt zijn proefschrift vooral ook duidelijk hoe beleidsmakers tegen de Waddenzee moeten aankijken. Hij wijst op de provincie Fryslân, waar hij zelf in dienst is als beleidsmedewerker. ,,It draait yn it belied in hiel soad om oantallen. Mar dy sifers wurde net yn de Waadsee bepaald.'' Hier zijn andere dingen van belang. Engelmoer: ,,It giet hjir om beskerming en rêst. As der in nije aktiviteit plakfynt, dan moat de fraach wêze oft fûgels dan fuortdreaun wurde nei mindere plakken. Wêr't se minder maklik fretten fine kinne, wêrtroch harren kondysje dan minder wurdt. Dat binne dingen dy't fan belang binne yn it belied foar de Waadsee.''
De promotie van Meinte Engelmoer, aanstaande maandag, vindt plaats in Franeker. ,,In bewuste kar'', zegt de promovendus. ,,Dit wurk heart hielendal by Fryslân.'' Promotor is hoogleraar Theunis Piersma uit Gaast. Meinte Engelmoer: ,,Ik ha it gefoel dat ik oant it uterste gien bin.''