Voortgangsrapportage 2005


Een dijkdoorbraak langs de wadden- en IJsselmeerkust zal aan minstens duizend Friezen en Groningers het leven kosten. Zelfs het tienvoudige daarvan is denkbaar. De economische schade zal in de twee provincies de €100 miljard overschrijden. De aanleg van dammen kan het overstromingsgebied verkleinen en de ellende beperken.

Friesland en Groningen behoren tot de gebieden waar de schade het grootst zal zijn bij een watersnoodramp. Voor een deel komt dat doordat de provincies samen als één dijkringgebied tellen en een groot oppervlak herbergen.

Maar als het gaat om schade per kilometer te beschermen achterland behoren Friesland en Groningen eveneens tot de uitschieters. De onderzoekers wijzen er op dat evacuatie moeizamer zal zijn dan in bijvoorbeeld het zuidelijke rivierengebied. Zeker langs de waddenkust zal het niet meevallen om het gevaar op tijd te zien aankomen.

De berekeningen zijn gebaseerd op modelstudies. Het schadebedrag ligt boven wat het Centraal Plan Bureau (CPB) in 2000 becijferde. Het CPB stelde toen dat een overstroming voor €51 miljard aan schade zou aanrichten in het Noorden.

Na de watersnoodramp in 1953 in Zeeland is vastgesteld welke overstromingskans acceptabel is voor een gebied. De dijken moeten daarop zijn toegerust. In het Noorden moesten de keringen een vloedgolf kunnen tegenhouden die zich eens per vierduizend jaar kan voordoen. In het drukkere westen van het land is de norm 2,5 maal zo streng. De meeste gebieden voldoen aan de normen, alleen bij het donkerste doemscenario zitten Friesland en Groningen tegen de grens aan.

Bovenstaande blijkt uit het rapport Water in beeld 2005 dat staatssecretaris Schultz van Haegen aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.